Uit internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een aantal specifieke problemen zijn, die veel voorkomen bij kinderen met selectief mutisme en waar zo nodig rekening mee gehouden moet worden bij de behandeling en begeleiding.
Angststoornissen zoals bijvoorbeeld een sociale fobie of een separatieangststoornis komen voor bij een aanzienlijk deel van de kinderen met selectief mutisme1. Angststoornissen en ernstige verlegenheid komen ook vaak in de familie voor2.
Taalproblemen komen voor bij een deel van de kinderen met selectief mutisme3. Ook taalproblemen blijken vaak familiair te zijn4. Articulatieproblemen of zwakke taalvaardigheden kunnen kinderen onzeker maken. Wanneer de problemen zo ernstig zijn dat ze het zwijgen in situaties buitenshuis volledig verklaren, mag er volgens de DSM niet gesproken worden van selectief mutisme. Hierbij wordt stotteren als voorbeeld genoemd.
Selectief mutisme blijkt vaker voor te komen bij meertalige kinderen dan bij kinderen die met één taal opgroeien5. Wanneer kinderen op school met een nieuwe taal geconfronteerd worden, is het niet ongewoon dat ze gedurende ongeveer 6 maanden luisteren, maar nog niet of nauwelijks durven spreken in de nieuwe taal. Er is reden tot zorg wanneer deze periode van gewenning ongewoon lang duurt, samengaat met zeer verlegen gedrag, of wanneer het kind ook in zijn/haar eerste taal niet spreekt in bepaalde situaties6.
Kinderen met selectief mutisme worden vaak beschreven als perfectionistisch. Wellicht speelt de angst om fouten te maken mee bij hun angst om te spreken. Sommige kinderen zijn weinig flexibel en snel van slag in nieuwe situaties. Het is mogelijk dat een angstige aanleg in combinatie met perfectionisme en een beperkt vermogen tot flexibiliteit, kwetsbaar maakt voor selectief mutisme.
Deze worden vaak beschreven door ouders in de thuissituaties en doen zich zelden voor op school. Waarschijnlijk zijn deze driftbuien het gevolg van frustraties en spanning na een hele dag zwijgen op school.
Kinderen met selectief mutisme blijken vaker problemen te hebben met zindelijkheid7. Soms doen deze problemen zich ook thuis voor en soms alleen op school, omdat een kind niet naar de WC durft te gaan.
Dit kan voor sommige kinderen een probleem zijn. Voor een enkeling hangt dit samen met de angst om naar de WC te gaan, waardoor ze liever niets drinken. Voor andere kinderen lijkt het meer een vorm van sociale angst of de angst dat ze een geluidje maken.
Over het algemeen worden kinderen met selectief mutisme geaccepteerd door hun klasgenootjes. Ze zijn vaak favoriete speelkameraadjes en worden zelden gepest. Toch leidt hun zwijgen uiteindelijk wel tot sociale problemen. Ze leren onvoldoende samen spelen en voor zichzelf opkomen in sociale situaties. Andere kinderen gaan vaak voor ze praten of ze helpen, wat hun ontwikkeling tot zelfstandigheid belemmert. Naarmate kinderen ouder worden, wordt het moeilijker om samen te spelen zonder taal en kunnen ze geïsoleerd raken.
Ooit werd gedacht dat selectief mutisme wel haast een gevolg moest zijn van een trauma of misbruik. Er is echter onvoldoende aangetoond dat trauma’s of misbruik vaker voorkomen bij kinderen met selectief mutisme. Uiteraard is het belangrijk om life-events uit te vragen, zeker als het zwijgen van het ene op het andere moment begonnen is en alert te zijn op traumatisering als daar ook andere aanwijzingen voor zijn.
Volgens de DSM-criteria kan selectief mutisme niet geclassificeerd worden bij kinderen met een autisme spectrum stoornis. Sociale communicatieproblemen zijn een van de kernproblemen van autisme. Toch zijn er ook kinderen met autisme die thuis veel en goed spreken, maar buitenshuis niet. In dat geval kunnen zij ook gebaat zijn bij een gedragstherapeutische behandeling al moeten zowel de methode als de doelen en verwachtingen voor hen worden aangepast.
Het onderscheid tussen autisme en selectief mutisme is vaak moeilijk te maken zolang kinderen nog niet durven spreken. Vaak vertonen ze symptomen die ook passen bij autisme, zoals vermijdend oogcontact, vlakke gezichtsexpressie, teruggetrokken gedrag, gebrek aan initiatief in interactie en beperkte contactgroei. In de literatuur wordt gewaarschuwd tegen het te snel stellen van een diagnose binnen het autistisch spectrum8. Uitbreiden van de diagnostiek in veilige situaties thuis (zonder onbekenden) bijvoorbeeld met behulp van video-opnames en procesdiagnostiek gedurende een gedragstherapeutische behandeling, helpt bij het stellen van de uiteindelijke diagnose.
Referenties
1. Sharp et al., 2007
2. Chavira et al., 2007
3. Oerbeck & Kristensen 2008
4. Steinhausen et al, 2006
5. Elizur and Perednik, 2003
6. Toppelberg et al., 2005
7. Kristensen, 2000
8. American Psychiatric Association 2000. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders DSM-IV-TR (Text Revision).
9. Manassis 2009
10. Pionek Stone, et al., 2002