In de vorige fase zagen we dat angst leidt tot vermijding. Je gaat enge situaties uit de weg. Als er gevaar dreigt is dat een goede reactie. In ongevaarlijke situaties kan het negatieve spiraal worden.
Als je iets niet durft, dan wil je het ook niet. Dat is logisch. Sommige kinderen zijn er zó aan gewend dat ze nieuwe dingen eng vinden. Zij zeggen bij voorbaat dat ze het niet willen. Ze vermijden alles wat nieuw is. Daardoor blijven ze stil staan in hun ontwikkeling. Ze leren niet om iets nieuws gewoon eens te proberen, een beetje door te zetten en ermee om te gaan als iets niet direct lukt.
Kinderen die alles wat nieuw is vermijden, realiseren zich niet dat er een verschil is tussen iets wat je niet wil omdat je er geen zin in hebt (opruimen, douchen, je sjaal omdoen) en iets wat je niet durft. Thuis kan dat leiden tot driftbuien.
Op school uiten kinderen met selectief mutisme meestal geen dwars gedrag. Toch leggen we het verschil ook aan u uit, zodat u waar nodig samen met ouders en de therapeut één lijn kan volgen.
U leest hier de uitleg over het verschil tussen niet willen en niet durven, die we aan ouders geven. Herkent u iets van de voorbeelden bij uw leerling? Overleg dan eens met ouders en therapeut hoe u kan samenwerken om dezelfde boodschap over te brengen.
Kijkt u eens naar de volgende voorbeelden.
Op een buurtfeest kunnen kinderen zich laten schminken, verkleden en dan op de foto.
“Ik wil dat, mama.” zegt Kirstens zusje. “Kirsten, zullen we samen gaan?”
Kirsten verstrakt. Dat durft ze niet. Moeder ziet het en kent haar dochter.
“Wil je dat niet? Hoeft niet hoor. Dan gaan wij gewoon wat anders doen.”
Vlak voor bedtijd kijkt Kirsten een DVD.
“Nog vijf minuutjes, Kirsten, dan is het tijd om naar boven te gaan.”
“Nee, dat wil ik niet”.
“Ja dat begrijp ik. Maar niets aan te doen. Het is bedtijd.”
“Nee, ik wil nog niet naar boven.”
“Jawel. Kom op, naar boven.”
“Neeeee.”
Thuis was Kirsten steeds vaker dwars of driftig. Ouders werden er soms gek van. Kirsten kon het onderscheid tussen willen en durven niet meer maken. Soms zei ze dat ze iets niet wilde en hoefde het niet, zoals in het eerste voorbeeld. En soms wilde ze niet en moest het wel, zoals in het tweede voorbeeld. Dat maakte het onduidelijk. Zoals alle jonge kinderen ging ze uitproberen waar de grenzen lagen. Daarom zeurde ze steeds langer door.
De ouders van Kirsten gingen haar helpen het onderscheid te maken. Als Kirsten iets moest maar er geen zin in had, lieten ouders duidelijk weten dat ze daar geen boodschap aan hadden. Sommige dingen moeten gewoon.
Ze reageerden anders als Kirsten zei dat ze iets niet wilde, terwijl ouders merkten dat ze het eigenlijk niet durfde. Dan vertelden ze dat: “Ik denk dat je het te spannend vindt”, “Durf je het niet?”, “Vind je het soms een beetje eng?” En ze vertelden dat ze geen dingen hoefde doen die echt te moeilijk waren. Als ze het eigenlijk wel zou willen maar niet durfde, konden ze haar helpen. Dan deden ze het samen of ze maakten het makkelijker voor Kirsten.
We geven dus de boodschap: dingen die belangrijk zijn, moet je doen. Dat geldt voor groente eten of douchen en ook voor nieuwe dingen proberen. Maar je mag altijd hulp vragen als je het moeilijk vindt.
Als je zegt dat je niet wil, zullen we net zo reageren als wanneer je niet wil douchen: Jammer dan, maar het moet toch.
Als je zegt dat je het niet durft, dan kunnen we je helpen. Samen zoeken we een manier waarop je het wel durft.
Zo doorbreken we de spiraal van vermijding. Maar we doen dat niet zomaar. We blijven een kind steunen bij alles wat het moeilijk vindt. Zo leert het nieuwe uitdagingen aan te gaan, te vallen en weer op te staan, en te genieten van succesjes. Hierdoor groeit het zelfvertrouwen.