Start van tevoren een nieuwe sessie in het portaal en open de eerste stap. Hang het bordje “Niet storen” op de deur (te vinden bij Documenten en links in het portaal). Als je kind en ouder verwelkomt in de therapiekamer kan je daarop wijzen en uitleggen dat jullie hier samen gaan spelen en dat er niemand anders binnen mag komen. Leg kort uit wat jullie gaan doen (wat, hoe, hoe lang).
Als je ziet dat het kind erg angstig is kan je het beste snel over gaan tot een activiteit. Toon begrip en stel gerust, maar blijf niet te lang praten of uitleggen, want dan loopt de spanning meestal verder op. Spreek niet met de ouder over het kind. Als ouders vragen hebben kan je die na afloop beantwoorden. Ga eerst samen aan de slag en spreek het kind rechtstreeks aan.
Kies een eenvoudig spelletje uit de spelsuggesties in het portaal. Kijk wat het meest veilig lijkt: een rustig spelletje aan tafel of een spelletje dat in de ruimte gespeeld wordt, waarbij het kind actief kan bewegen en de therapeut wat meer op afstand staat. Observeer wat het kind durft, welke communicatievormen het durft te gebruiken, waar het kind plezier in heeft en wat spanning oproept. Geef het kind de kans om iets te zeggen door af en toe een vraag te stellen die ook non-verbaal beantwoord kan worden of die je zelf beantwoordt.
In het portaal vindt u de kennismakingswerkbladen. Er zijn 4 versies in 1 PDF-bestand, zodat u het blad kan kiezen waarop de afbeeldingen passen bij het geslacht van het kind (plaatje bovenaan de pagina) en uw eigen geslacht (plaatje onderaan de pagina).
Met behulp van het kennismakingswerkblad nodigen we het kind uit te laten zien wat het durft of kan (tekenen, letters of cijfers schrijven). Spelenderwijs kijken we of het kind al non-verbaal durft te communiceren (iets opschrijven of kleuren, ja of nee knikken, gebaren, geluid maken, de ouder iets in het oor fluisteren). Geef voldoende gelegenheid, maar oefen geen druk uit. Observeer wat het kind durft, wat spanning oproept en hoe het kind te werk gaat (zie voorbeelden van Li Mei en Ozan). Met behulp van dierenstickers kan je het kind een lievelingsdier laten uitzoeken en opplakken.
De vragen bieden gelegenheid om interesse te tonen en een werkrelatie op te bouwen. Vul om beurten een vraag in, zodat het kind ook de therapeut een beetje leert kennen. Maak zo mogelijk een kort praatje of vertel iets over jezelf, maar pas op dat je niet teveel vragen stelt.
De vraag “Wat kan je goed of doe je graag”, is niet alleen bedoeld om aan te sluiten bij interesses, maar ook om sterke kanten te benadrukken. Kinderen met weinig zelfvertrouwen zijn geneigd hun sterke en leuke kanten te bagataliseren. Veel kinderen weten hier dan ook geen antwoord op. Vraag het dan aan de ouder. Het horen benoemen van goede eigenschappen helpt om een positief zelfbeeld te versterken.
Samen met kind en ouder start je het Luiderslot en maak je het begin. Laat zien hoe je moet inloggen en bekijk de introductie. Maak samen het poppetje en speel het eerste non-verbale spelletje. In het Luiderslot wordt uitgelegd dat het draakje Yep een beetje bang is. Hij vraagt het kind om hulp waardoor het kind de rol van de dappere speler krijgt. Hiermee maken we een begin met de uitleg over bang zijn en dapper zijn. We kunnen het kind direct complimenteren omdat hij Yep heeft durven helpen. Door het spel te spelen met de ouder erbij, ben je een model voor de ouder, laat je zien hoe je uitleg geeft en positief bekrachtigt.
Als er nog voldoende tijd is en het kind is in staat om de volgende stap te maken, ga dan verder met stap 2. Anders sluit je de sessie af met een korte terugblik, complimenten, uitleg over de volgende keer en uitleg over de torentaak. Geef een map mee of vraag ouders er een mee te nemen. Leg het kind uit dat deze map de “Dapperklapper” genoemd wordt, omdat alle tekeningen en spelletjes uit de dapperheidstraining erin bewaard worden.
Na afloop van de sessie noteer je de voortgang in het portaal van “Spreekt voor zich” en deel je de torentaak uit door deze aan te klikken in het portaal. Deze wordt dan door de postduif in het Luiderslot naar het kind gebracht.
Met welke stap ga je verder?
Hoe stiller een kind is, hoe meer je geneigd zult zijn veel vragen te stellen. Wees daar alert op, want teveel vragen heeft een averechts effect. Vertel liever regelmatig zelf wat, verwoord wat je doet of ziet, maak eens een grapje en geef complimenten. Geef het kind ruimte om wat te zeggen, maar zorg dat er geen pijnlijke stiltes vallen. Sommige kinderen gaan spontaan iets zeggen. Reageer positief maar niet overenthousiast.
Leg uit aan ouders en kind wat je wel of niet verwacht. Sommige ouders vragen hun kind toch iets te doen wat ze niet durven, zoals bijvoorbeeld in het onderstaande voorbeeld van Sanne.
Laat duidelijk merken dat je eraan komt als je het kind ophaalt uit een wachtkamer. Vertel dat je altijd op de deur klopt als je eens even uit de therapiekamer bent weggelopen. Zo voorkom je dat het kind telkens op zijn hoede zal zijn of iemand hem kan horen.
Zorg voor leeftijdsadequaat meubilair om zelfstandig gedrag te stimuleren. Als een kind bij de ouder op schoot zit, probeer dan tijdens een spelletje om hem op een eigen stoel te krijgen.
Li Mei leek bij de eerste vraag al dicht te klappen. Ze staarde naar het blad en durfde haar naam niet te schrijven. De therapeut zei: “Ik zie dat je dit nog moeilijk vindt. Dat geeft niets. Weet je nog? Als je iets echt nog niet durft, dan is het te moeilijk en dan help ik je. Ik zal je naam eens schrijven. Met welke kleur zal ik dat doen? Geef me maar een stift aan”.
Ozan leek opgelucht toen de therapeut hem vertelde dat er meer kinderen waren die in het begin nog niets durfden zeggen. Toen zij vertelde hoe trots ze op hem was omdat hij de spelletjes durfde spelen, ging hij meer oogcontact maken en lachte een keer met geluid. De therapeut reageerde daar met een glimlach, maar niet verbaal op. In het volgende spelletje deed ze met opzet erg onhandig en verloor flink. Ozan lachte nog eens. De therapeut bromde quasi verongelijkt “ja, ja, lach jij maar, jij denkt dat je van me gaat winnen. Dat gaat zo maar niet. Ik zal eens alle keren 6 gooien”. Ze gooide geen 6 en Ozan lachte weer. “Nou Ozan, jij bent hier echt goed in zeg. Ik geloof dat ik van je ga verliezen vandaag”.
Tegen het eind van de sessie vroeg de therapeut: “Zeg ik zie hier staan dat jullie met twee kinderen thuis zijn. Heb je dan een broertje of een zusje?”
Ozan keek de therapeut recht aan, maar zweeg.
“Oh, dat is natuurlijk een beetje een te moeilijke vraag. Dat is niet handig van mij. Ik zal het anders vragen: heb je een broertje?”
Ozan knikte.
“Aha, en is die ouder dan jij?”
Ozan schudde nee.
“Oh, een jonger broertje dus. Jij bent 5 hè? Hoeveel jaar is je broertje dan?”
Ozan had deze vraag non-verbaal kunnen beantwoorden door vingers op te steken, maar hij fluisterde zachtjes “drie”.
“Drie en vijf zijn jullie dus. Wat weet je dat goed en wat durf je toch al veel. Ik ben trots op je.”
Moeder is aan de beurt en gooit met de bal een paar kegels om. “Hoeveel zijn het er Sanne? Kan jij even voor me tellen?”
Sanne zegt niets.
“Dat kan je toch wel? Je kan zo goed tellen” zegt moeder.”Toe dan. Doe maar”.
Sanne zwijgt.
“Ja” zegt de therapeut “jouw mama heeft mij verteld hoe goed jij kan tellen. Maar ik ken veel kinderen die dat hier nog niet direct durven. Dat hoeft ook niet. Misschien durf je je mama wel een beetje te helpen. Durf je te laten zien met je vingers hoeveel ze omgegooid heeft?”
Sanne aarzelt.
“Ik zet ze vast overeind voor jou” zegt de therapeut en wendt zich af, zodat Sanne buiten haar gezichtsveld een gebaar kan maken.
“Ja, goed zo, ik heb er 4” zegt moeder.
De therapeut zegt: “Mama kan blij zijn met jou. Je hebt haar goed geholpen. Knap van je.”