Het is de bedoeling dat het kind enkele keren samen met een klasgenootje een taak maakt of een spelletje speelt waarbij gesproken moet worden.
De leerkracht kiest een kind waarmee de slagingskans groot is en een geschikte taak. Voor kinderen uit groep 3 en hoger, is een leestaak meestal heel geschikt. Als kinderen niet goed kunnen lezen is dit minder geschikt, omdat faalangst dan een rol kan spelen. Dan wordt er een andere lestaak of een spelletje gekozen.
De leerkracht maakt afspraken over de taak en het nemen van beurten. Meestal zal het duo daarna zelf aan het werk gaan en houdt de leerkracht in de gaten of het lukt. Anders wordt de oefening afgebroken.
Er wordt gedurende de week met een paar verschillende kinderen samengewerkt of juist met één kind vaker. Kijk wat haalbaar is voor het kind. De beloning wordt afgestemd op de mate van spanning: ofwel een sticker voor iedere geslaagde oefening, ofwel een sticker voor een volle krullenkaart.
Let op dat deze stap niet te lang wordt voortgezet. Het is niet nodig dat het kind met alle klasgenootjes durft samen te werken of spelen. Eén of enkele is genoeg om de stap af te sluiten.
De quiz in het Luiderslot kan ook als oefenspel met een ander kind gespeeld worden.
Met welke stap ga je verder?
Het oefenen kan zowel in de klas als in een werkhoek op de gang plaatsvinden.
Blijf intussen ook oefenen met het beantwoorden van Ja/Nee vragen of andere eenvoudige vragen. De leerkracht loopt geregeld langs de tafel van het kind om een vraag te stellen over zijn werk of spel. Daarnaast roept de leerkracht het kind ook geregeld even bij zich om iets te laten zien of voor instructie. Zo went het kind eraan te spreken in bijzijn van andere kinderen in de klas.